Grootvader Nicolaas Poppelier

De vooralsnog oudst bekende oorkonde over Raamsdonk dateert van 1273. In 1317 werd het ambacht in recht leen uitgegeven aan Claes Gerardszoon van Wieldrecht. Willem van Duvenvoorde stichtte in 1336 te Raamsdonk een Kartuizerklooster, dat door grenswijziging in 1395 onder jurisdictie van Geertruidenberg kwam. In 1573 werd het klooster verwoest door de Geuzen.

Raamsdonk, aanvankelijk tot Holland behorend, werd pas in 1814 definitief Brabants. Het ambacht lag in de Grote Waard en kwam in 1421 grotendeels onder water te staan. Onder meer met steun van Dordrecht werden nieuwe dijken aangelegd, al zou het eeuwen duren voor alle land teruggewonnen was. In 1538 verviel de ambachtsheerlijkheid aan de graaf. Pas in 1724 werd zij als leen uitgegeven aan Simon van Son, de schout. De hervorming kreeg pas een kans tijdens het Twaalf-jarig Bestand.

De katholieken waren tot de oprichting van een nieuwe parochie in 1787 merendeels op Waspik aangewezen. Raamsdonkveer werd in 1843 door afsplitsing een afzonderlijke parochie. Raamsdonk, onder de rook van Geertruidenberg gelegen, heeft in alle oorlogen uitzonderlijk veel te lijden gehad van gevechtshandelingen, Vieringen en inundaties. In economisch opzicht zijn altijd van belang geweest de landbouw, voornamelijk in Raamsdonk zelf, de handel en scheepvaart en de aanleg en het onderhoud van waterstaatswerken, voornamelijk in Raamsdonkveer. Vooral in de 20e eeuw is daar de industrie als belangrijke component bijgekomen.